“Eigenlijk zijn leerlingen de belangrijkste personen in de medezeggenschapsraad”. Sven Pieneman ontwikkelde samen met de VOO een MR-cursus voor leerlingen.
Vorig jaar werd op 1 augustus de initiatiefwet van Kamerleden Westerveld en Kwint van kracht. Vanaf dat moment mochten kinderen niet meer worden uitgesloten van schoolactiviteiten, ook niet als hun ouders/verzorgers om wat voor reden dan ook de vrijwillige ouderbijdrage niet betalen. De VOO juicht dit uitgangspunt van harte toe en ik schreef er eerder al columns over. Vooral om betrokken scholen en medezeggenschapsraden uit te leggen wat nu precies de nieuwe regels zijn. We schreven over hoe je daarmee om kunt gaan (hier en hier).
Deze week bleek uit een representatieve steekproef van de Inspectie van het Onderwijs onder 160 middelbare scholen dat een meerderheid in hun communicatie naar ouders nog steeds de indruk wekt dat de ouderbijdrage niet vrijwillig is, óf op z’n minst de ouders onder grote druk zet toch te betalen.
Wat zeker in het voortgezet onderwijs een probleem is, is dat veel ouders, en waarschijnlijk zelfs nog steeds veel scholen, niet weten dat de nieuwe wet niet alleen betrekking heeft op de ouderbijdrage voor een schoolreisje, maar op vrijwel alle kosten die door ouders worden gemaakt, met uitzondering van de kosten voor niet herbruikbare gebruiksvoorwerpen, zoals pennen, potloden, een atlas (hoewel je daar nog over zou kunnen discussiëren) of een rekenmachine (daar zou je nóg meer over kunnen discussiëren). Voor alle andere zaken geldt dat als ze voor het onderwijs nodig zijn, de school een bijdrage mag vragen. Maar als de ouders niet betalen, de school de verantwoordelijkheid heeft om met een gratis alternatief te komen.
Dat maakt dat het begrijpelijk is dat met name middelbare scholen heel terughoudend zijn om de ouders hier pro-actief op te wijzen. Want dit gaat dus ook over tweetalig onderwijs, het technasium, hoogbegaafden onderwijs waar een bijdrage voor wordt gevraagd, een Rome-reis, een extra keuzevak, en zelfs over de laptop als die nodig is om onderwijs te volgen. Voor al deze zaken geldt: als de ouder niet betaalt, moet de school voor een alternatief zorgen. En de kern van het probleem is dat de scholen daar (uitzonderingen daargelaten), het geld niet voor hebben. Dus zeggen scholen niet: ‘als je geen laptop voor je kind koopt of huurt, doet de school dat voor je’. Want ze zijn als de dood dat vervolgens alle ouders denken: ‘laat de school het maar betalen, het leven is al duur genoeg’. Wat ook zo is natuurlijk.
En in Nederland hebben we afgesproken dat funderend onderwijs gratis is. Dus moet de school betalen voor alles wat nodig is voor het onderwijs. Alleen: daar krijgen de scholen geen bekostiging voor. De normen die de basis vormen voor wat scholen krijgen per leerling zijn een jaar of twintig geleden vastgesteld. Toen maakten laptops daar nog geen deel van uit. Net zomin als tweetalig onderwijs of technasia.
Dat betekent dat het onvermijdelijk is dat we het gesprek gaan voeren over de vraag wat we vinden dat er voor elke leerling aan budget beschikbaar zou moeten zijn voor het bekostigen van leermiddelen. Denk aan laptops, en voor verdiepende activiteiten zoals (buitenlandse) schoolreizen, technasia en tweetalig onderwijs. De conclusie uit dat gesprek zal onvermijdelijk zijn dat scholen meer geld moeten krijgen. Dat is niet alleen logisch. Het zorgt er ook voor dat onderwijs eindelijk echt gratis wordt. Daarmee doet het ook recht aan de ambities die vrijwel elke politicus tegenwoordig heeft als het gaat om kansengelijkheid.
Marco is de voorzitter van de VOO en is verantwoordelijk voor het goed functioneren van de vereniging.
Meer over Marco“Eigenlijk zijn leerlingen de belangrijkste personen in de medezeggenschapsraad”. Sven Pieneman ontwikkelde samen met de VOO een MR-cursus voor leerlingen.
Helaas is armoede nog steeds een groot -en groeiend- probleem in Nederland. Het CPB verwacht dat in 2024 zo’n 7% van de kinderen in ons land opgroeit in armoede. Dat zijn gemiddeld zo’n 2 kinderen per klas en houdt u er rekening mee dat er nog meer zijn die net niet aan de definitie voldoen, maar bij wie het ook geen vetpot is.