Gepubliceerd op: donderdag 12 december 2019
Afgelopen
november deed de Landelijke Commissie voor Geschillen Wet medezeggenschap op
scholen (LCG WMS) een opvallende uitspraak. In de zaak, aangespannen door een
medezeggenschapsraad (MR), stonden twee onderwerpen centraal: wel of geen
adviesrecht bij het vaststellen van de begroting en het bepalen van een
maximale vergoeding voor juridische ondersteuning.
De MR spande de zaak aan omdat het schoolbestuur het adviesrecht van de MR op de begroting introk. Het bevoegd gezag van de school vraagt de MR al jaren om advies over de begroting, hoewel dit recht volgens het bevoegd gezag alleen de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR) toekomt. Voor de MR was het prettig dat het schoolbestuur elk jaar advies vraagt om zo invloed te kunnen uitoefenen op de keuzes die op schoolniveau worden gemaakt.
Dit jaar
bracht de MR een negatief advies uit over de begroting voor 2020. De MR wilde
verder overleg voeren over de begroting met het bevoegd gezag (artikel 17d WMS),
zodat de voorgestelde begroting kon worden aangepast. Het bevoegd gezag koos
een andere weg: het adviesrecht van de MR werd ingetrokken, zodat de begroting
in de voorgestelde vorm kan worden uitgevoerd.
Standpunten MR en bevoegd gezag
De MR is het
hier niet mee eens en spande een zaak aan bij de LCG WMS. De MR verzoekt daarin
een drietal zaken. Allereerst een uitspraak dat de vaststelling van de
begroting door het schoolbestuur niet in stand kan blijven. Daarnaast verzoekt
de MR het bevoegd gezag te verplichten overleg met hem te voeren over de
begroting en een gemotiveerd besluit te nemen of de begroting wel of niet wordt
aangepast naar aanleiding van het negatieve advies van de MR, en zo nee, waarom
niet. Tot slot verzoekt de MR de geschillencommissie uit te spreken dat het
bevoegd gezag de kosten voor het voeren van deze zaak, volgens artikel 28 van
de WMS, dient te dragen.
Het bevoegd
gezag is van mening dat de MR in zijn verzoeken niet-ontvankelijk is, omdat de
begroting elders wordt vastgesteld. Volgens het bevoegd gezag staat het hun
vrij de adviesaanvraag in te trekken en is er volgens de wet geen sprake van
adviesrecht op de begroting op schoolniveau, maar op het niveau van de
koepelstichting. Het bevoegd gezag vindt de kosten voor de raadsman bij deze
zaak bovendien overtrokken en verzoekt de LCG WMS aansluiting te zoeken bij een
meer ‘realistische begroting van de kosten’ voor een dergelijke zaak.
Uitspraak van de commissie
De commissie
spreekt uit dat het bevoegd gezag in zijn recht staat om de adviesaanvraag over
de begroting in te trekken, omdat er op basis van de WMS geen grond is om de
begroting ter advisering voor te leggen aan de MR. Dat dit jaren wel al zo
ging, is geen reden dat dit ook dit jaar zo moet gaan, aldus de commissie.
Het bevoegd gezag voert in deze zaak aan dat op schoolniveau geen begroting hoeft te worden gemaakt. Het is opmerkelijk dat de commissie hier niet op ingaat, in het licht van haar eigen uitspraak uit 2011. In deze uitspraak verplichtte de commissie namelijk het vaststellen van een begroting op schoolniveau en dat deze ter informatie aan de MR toekomt. Wat de VOO betreft hoort deze schoolbegroting ter advisering te worden voorgelegd aan de MR.
Maar
wellicht de meest opvallende kant van deze uitspraak heeft te maken met de
kosten die de MR maakt voor het inhuren van een advocaat. Volgens artikel 28
lid 2 WMS dient het bevoegd gezag de kosten te vergoeden die de MR
redelijkerwijs maakt voor zijn werkzaamheden, waar ook het voeren van
rechtsgedingen onder valt. De commissie bepaalt in deze zaak echter dat de
vergoeding gemaximeerd wordt tot 7.000 euro inclusief btw.
Standpunt VOO
De VOO vindt het onwenselijk dat de commissie zich inlaat met het bepalen van een maximumbedrag waar de MR aanspraak op mag maken voor het voeren van geschillen, vooral omdat heeft de commissie dit bedrag op geen enkele manier onderbouwt. Als de wetgever al van mening zou zijn dat een maximumbedrag gewenst is, had hij dit in de WMS moeten opnemen. Met deze uitspraak wordt veel onduidelijkheid gecreëerd voor de MR, wat ertoe kan leiden dat de MR minder aanspraak maakt op juridische bijstand.
Willem Hein Hogerzeil, advocaat in deze zaak, zegt hierover het volgende: “De MR staat wat dat betreft met 1-0 achter. Het bevoegd gezag kan zonder enige toets vooraf ongelimiteerd deskundigheid inhuren. De MR moet een wettelijke horde nemen. Daarom is het van belang dat de rechtspraak een snelle en eenvoudige toegang tot de deskundige garandeert.”