Nieuws

De kracht van verschillen

Gepubliceerd op: donderdag 13 december 2018

De grootste taak van het onderwijs is kinderen zo begeleiden dat ze nieuwsgierig blijven naar een ander en naar zichzelf, zegt theoloog Erik Renkema. Zijn eigen nieuwsgierigheid naar het samengaan van verschillende levensovertuigingen, leidde tot een proefschrift over samenwerkingsscholen. 
Erik Renkema houdt van verhalen: persoonlijke verhalen van mensen, geschreven verhalen, gespeelde verhalen. Als geboren verhalenverteller, vertelt hij vol enthousiasme over zijn promotieonderzoek en zijn visie op onderwijs en levensbeschouwelijk onderwijs in het bijzonder.
Renkema onderzocht de identiteit en het levensbeschouwelijk onderwijs van samenwerkingsscholen in het primair onderwijs. Zijn onderzoek startte in 2012 in opdracht van de Protestantse Theologische Universiteit en Hogeschool Windesheim. Samenwerkingsscholen ontstaan vanuit een fusie tussen openbare en bijzondere scholen en worden meestal uit nood geboren, met name in krimpgebieden. ‘Samen staan we sterker, dat principe’, vertelt Renkema. ‘Samenwerkingsscholen zijn een fenomeen in opkomst, waar sprake is van een bijzondere spanning: het samengaan van seculier en confessioneel onderwijs. Je zou in eerste instantie denken dat dat haaks op elkaar staat, maar in de praktijk blijkt men dicht bij elkaar te staan. In welke waarden vindt men elkaar dan?’

Om deze vraag te beantwoorden stuurde Renkema allereerst vragenlijsten naar alle (destijds ongeveer 70) samenwerkingsscholen. Hij vroeg zowel directie als leerkrachten naar hun visie en de praktijk van levensbeschouwelijke vorming. Renkema: ‘Daarna heb ik een aantal scholen van dichtbij bekeken: geobserveerd, leerkrachten geïnterviewd en praktijken helpen ontwikkelen. Welke identiteitsgebonden waarden leven er bij leerkrachten? Hoe verhoudt het zich tot hun persoonlijke visie op goed leven en goed onderwijs? Hoe zetten ze die waarden om in hun praktijk van levensbeschouwelijke vorming?’. Onderwerpen die hierbij aan bod kwamen, waren niet alleen de doelstellingen en uitgangspunten van levensbeschouwelijke onderwijs, maar ook de vraag wie hiervoor verantwoordelijk is en hoe en voor welke leerlingen het wordt aangeboden. 

Gedeelde waarden, gescheiden tradities
De resultaten beschrijft Renkema aan de hand van een tekening van twee bomen die straks zijn proefschrift zal sieren: ‘De wortels zijn verstrengeld. Leerkrachten en directie vinden elkaar in heel sterk gedeelde waarden, met bovenaan ontmoeting en gelijkwaardigheid: ‘Daar willen we aan werken, daar willen we ons in bekwamen’. Interessant is dan natuurlijk de vraag hoe die waarden ook, of misschien wel juist in het levensbeschouwelijk onderwijs tot uiting komen.’

Daar blijken de oorspronkelijke richtingen toch weer uit elkaar te groeien. Op meer dan de helft van de scholen wordt levensbeschouwelijke vorming gescheiden vormgegeven. Daar wordt gekozen voor een voortzetting van hoe het was bij de oorspronkelijke school. Renkema: ‘Leerkrachten, directie en ouders hebben de behoefte vast te houden aan tradities. Er zit veel sentiment bij zo’n fusieproces, soms ook wel een gevoel van verlies. Om dat enigszins te verzachten vinden sommige scholen het belangrijk om de oorspronkelijke denominaties, juist wat voor jou heilig is, in stand te houden’.

Bij een behoorlijke minderheid van de scholen is er wél gemeenschappelijk levensbeschouwelijk onderwijs. Wat deze keuze bepaalt, durft Renkema niet te zeggen. ‘Het lijkt iets vaker voor te komen bij fusies van openbaar en katholiek onderwijs, maar gezien het kleine aandeel katholieke scholen in het onderzoek is meer onderzoek nodig.’

‘Als je ontmoeting tussen kinderen van verschillende achtergronden, 
een echte kerntaak van de school, belangrijk vindt,
waarom lijkt het zo weinig plaats te vinden?’

Renkema concludeert dat er een discrepantie is tussen de gedeelde kernwaarden ontmoeting en gelijkwaardigheid en de praktijk van levensbeschouwelijk onderwijs. ‘Als je ontmoeting tussen kinderen van verschillende achtergronden, een echte kerntaak van de school, belangrijk vindt, waarom lijkt het zo weinig plaats te vinden? Is er sprake van verlegenheid bij leerkrachten?’ Ook wat betreft de praktijk van gelijkwaardigheid plaatst Renkema vraagtekens: ‘Je kunt je afvragen of bepaalde methoden voor levensbeschouwelijk onderwijs die heel geschikt zijn voor het bijzonder onderwijs, wel gelijkwaardigheid als kernwaarde uitdrukken. Zij leggen vaak een nadruk op de christelijke traditie.’

Wat beweegt en verwondert kinderen?
Hoe kun je deze kernwaarden dan wél in de praktijk brengen? In de laatste fase van zijn onderzoek ontwikkelden leerkrachten van één school een viering met dit doel. Hierbij stonden de vragen en ervaringen van leerlingen centraal en werden meerdere bronnen (verhalen, films) ingezet, zonder nadruk op één levensbeschouwelijke traditie. In kleine groepjes gingen de leerlingen hierover in gesprek. ‘De school vond het zo’n succes dat ze dit is blijven organiseren.’

‘Denk na en praat over hoe je als leerkracht omgaat met
verschillen tussen kinderen en hoe je werkt aan
ontmoeting en gelijkwaardigheid.’

Samenwerkingsscholen hebben volgens Renkema de potentie om meer van dit soort ‘pareltjes’ te ontwikkelen. ‘Zij kunnen diversiteit inzetten als waarde, juist omdat verschillen hier nog zichtbaarder worden. Profileer je als school waar verschillen als kracht worden gezien: waar kinderen zichzelf beter leren kennen en de ander beter leren begrijpen’. Hij benadrukt dat deze oproep geldt voor alle scholen, zeker ook openbare: ‘Denk na en praat over hoe je als leerkracht omgaat met verschillen tussen kinderen en hoe je werkt aan ontmoeting en gelijkwaardigheid. Je kunt juist gebruik maken van levensbeschouwelijke tradities en bronnen als stimulans om in gesprek te gaan over wat kinderen beweegt of verwondert.’

Wat hebben leerkrachten nodig om gehoor te geven aan deze oproep? Tijd speelt een rol, maar ook competenties. Volgens Renkema hebben leerkrachten kennis van een verscheidenheid aan bronnen en tradities nodig, maar ook de vaardigheid om hierin existentiële vragen te herkennen en bronnen zo in te zetten dat kinderen aan het denken worden gezet. ‘Verhalen roepen op, verbijsteren, je kunt je ertegen afzetten. Het zijn katalysatoren voor ontwikkeling.’

Het verhaal van de school
Voor alle scholen, maar zeker voor samenwerkingsscholen, is het daarnaast belangrijk dat men het gesprek aangaat over persoonlijke kernwaarden en kernwaarden van de school. Renkema: ‘Ik pleit ook voor identiteitsbegeleiders die met de school op zoek gaan naar werkvormen en methodes om die kernwaarden uit te drukken. Neem juist die verhouding tussen kernwaarden en praktijk goed onder de loep. Onderschat niet wat het doet met de persoonlijke betrokkenheid van leerkrachten, het profiel van de samenwerkingsschool en uiteindelijk de ontwikkeling van de kinderen.’

Vanuit zijn Kenniswerkplaats Levensbeschouwelijke Educatie en Diversiteit biedt Renkema zelf ook begeleiding bij vragen over het in de praktijk brengen van kernwaarden. Scholen melden zich met een vraag, waar studenten en hogeschoolonderzoekers vervolgens onderzoek naar doen. ‘We richten ons op allerlei denominaties. We gaan dan bv. met de identiteitscommissie om tafel: Waar zit de verlegenheid, waar moet onderzoek naar gedaan worden, wat kan dat betekenen voor de ontwikkeling van de school?’

‘Ouders bepalen niet het onderwijs. Leerkrachten zijn de deskundigen,
samen met directie en leerlingen.’

Hoewel Renkema zich in zijn onderzoek richtte op leerkrachten, vindt hij dat de rol van ouders niet onderschat moet worden. Ook met hen moet het gesprek gevoerd worden over kernwaarden. ‘Maar’, zegt Renkema, ‘ouders bepalen niet het onderwijs. Leerkrachten zijn de deskundigen, samen met directie en leerlingen. Zij moeten zich bewust zijn: waarom doe je die dingen? Kun je dat zo communiceren naar ouders dat je een goed verhaal hebt?’ Hij zou ook graag zien dat ouders meedoen aan de dialoog op school en bijvoorbeeld hun inzichten laten zien tijdens vieringen of rituelen. ‘Laat ze meedoen als gesprekspartner met een bepaalde manier van in het leven staan, niet als rariteitenkabinet’.

Zijn promotieonderzoek heeft Renkema niet alleen veel kennis opgeleverd, maar ook zijn eigen visie verder aangescherpt. Wat volgt is een gloedvol betoog over de waarde van diversiteit en het leren van verschillen. ‘Hoe kunnen we het samenleven zo inrichten dat het door alle mensen als vreedzaam ervaren wordt? Waarbij mensen van elkaar leren en niet weggezet worden als vreemd en onbelangrijk of juist vijandig. Leren samenleven is de belangrijkste opgave voor het onderwijs. Faciliteer dat, organiseer dat.’

Het is weer zover. De lente is begonnen, maar zoals bijna elk jaar is er nog veel op aan te merken. Te koud, te nat, te instabiel. Het is net de Staat van het Onderwijs. Elk jaar in april presenteert de Inspectie van het Onderwijs onder die noemer haar bevindingen in een lijvig rapport. Ook dit jaar is het weer raak, met nog ronkender bewoordingen dan vorige editie...



Als reactie op de aanpassingen in de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) per 1 augustus 2023, hebben Tweede Kamerleden Stoffer en Pijpelink een amendement voorgesteld dat deze week met algemene stemmen in de Tweede Kamer is aangenomen. Dit amendement op een onderdeel van de Reparatiewet OCW voor het jaar 2023-2024, versterkt de informatiepositie van de medezeggenschapsraad en brengt de tekst van de WMS op dit punt in lijn met de tekst in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).